Ludger en Bonifatius

In de vorige Nieuwsbrief is in deel III van de toelichting op de vertaling van Ludgers Gregoriusvita weergegeven wat Ludger vertelde over die Gregorius, maar ook over Bonifatius. In dit deel gaat Jos Droste na hoe precies Ludger alles opschreef. Dat doet hij door datgene wat Ludger over Bonifatius schreef, te vergelijken met hetgeen uit andere bronnen bekend is.
Ludgers Gregoriusvita staat inmiddels in de Nederlandse vertaling door Jos Droste op deze  website.
In zijn boekje over zijn leermeester Gregorius geeft Ludger maar heel weinig informatie. Zoals gezegd gaat het hem niet om feiten, maar om voorbeelden van navolgenswaardig gedrag en geloof. Toch zou het, voor ons althans, fijn zijn als wat hij zegt ook zou kloppen. En iets meer achtergrond zou ook prettig zijn. Laten we net als Ludger, met Bonifatius beginnen.

In 716 heeft Winfried, zoals Bonifatius dan nog heet, vanuit zijn klooster in Engeland een korte missiepoging in Frisia gewaagd, maar die is niet zo goed geslaagd. Hij zal ongetwijfeld Willibrord hebben ontmoet, al was die ook in andere streken werkzaam. Hij gaat terug naar Engeland en probeert het in 718 opnieuw. Hij gaat dan echter eerst naar Rome, om bij paus Gregorius II een missieopdracht en aanbevelingsbrieven te halen. Die geeft hem een algemene zending ‘om ongelovige volkeren het geheim van het geloof bekend te maken’. De opdracht is dus niet speciaal voor Germania of Frisia. Bonifatius is dan nog geen bisschop, maar krijgt wel een nieuwe naam: in plaats van het Engelse Winfried zal hij voortaan als Bonifatius bekend staan.
In het voorjaar van 719 vertrekt hij naar het noorden en komt in Thüringen en Hessen. Als hij daar hoort dat koning Redbad of Radboud gestorven is (719), gaat hij liever naar Utrecht om het nog eens te proberen.
Volgens Ludger is Bonifatius dertien jaar bijna in zijn eentje werkzaam in de Friese landen voor hij besluit weer naar Thüringen en Hessen te gaan. Bonifatius heeft echter maar goed twee jaar, van 719 tot 721, onder de supervisie van Willibrord vanuit Utrecht gemissioneerd. Volgens Ludger was dat een eenzaam werk, maar het is niet waarschijnlijk dat Bonifatius in zijn eentje rondtrok: daar was de situatie nog te onveilig voor, al blijft hij wel ten zuiden van de Zuiderzee (die toen een stuk kleiner was dan in 1900). Ludger noemt drie plaatsen: Wyrda of Woerden, Felisa of Velzen, en Attingahem, waarvan de betekenis en precieze ligging nog omstreden is: Breukelen, Nederhorst-den Berg of ‘Achttienhoven’? De naam wordt in verband gebracht met de ‘bijnaam’ van Ludgers grootvader Wursing die bezittingen had aan de Vecht: Ado of Atto.
Blijkbaar botert het niet zo goed tussen Willibrord en Bonifatius, al wil de eerste hem wel graag als zijn opvolger, én bisschop. In 721 besluit Bonifatius zijn eerste missie weer op te pakken, en vertrekt naar Thüringen, via Trier. Ontmoet hij op die reis zijn latere leerling Gregorius bij diens oma, Adela, abdis in Pfalzel, waarna ze samen in Thüringen aan de slag gaan? Of is het een jaar later, op de terugreis van zijn tweede bezoek aan Rome?

Standbeeld van Bonifatius in Mainz

Ludger heeft het niet over die reis, waarop Gregorius hem vergezeld zou kunnen hebben, als hij dan al bij het gezelschap hoorde waarmee Bonifatius in Thüringen aan de slag is gegaan. Die komt daar overigens niet in maagdelijk gebied: vanuit Engeland en Ierland waren er al eerder missionarissen actief geweest, onder wie ook Willibrord.
In 722 wordt Bonifatius naar Rome ontboden en daar door paus Gregorius II tot missiebisschop van Germanië gewijd. In Ludgers versie ontvangt hij die wijding, net als zijn nieuwe naam, pas later, en wel van paus Gregorius III, na de dood van Karel Martel in 741. Zijn beschrijving daarvan wekt de indruk dat hij een verslag van iemand heeft gekregen, die er bij is geweest. Was dat de jonge Gregorius? Was die mee naar Rome? Maar Bonifatius is voor het laatst in Rome in 737, als Gregorius III hem benoemt tot pauselijk legaat voor Germanië –  nog steeds zonder een vaste zetel. Die krijgt hij wel onder de opvolgers van Karel Martel. Door diens zonen Karloman en Pepijn wordt hij aangesteld als aartsbisschop van Mainz, in 745. Tegenstanders verhinderen dat hij Keulen als standplaats krijgt: zijn hervormingen roepen veel weerstand op.
In het verhaal van Ludger vindt de bisschopswijding van Bonifatius dus veel later plaats.
Heeft Ludger het verkeerd onthouden? Heeft Gregorius de namen en jaartallen door elkaar gegooid? Of is er misschien een gedeelte uit de Vita verdwenen? Voor de geschiedenisboekjes is het een puzzel, maar niet voor de doelstelling van Ludger. Het maakt de inspanning en de voorbeeldfunctie van zowel Bonifatius als Gregorius er niet minder om. En daar was het hem om te doen. Als het relaas van Gregorius betrekking heeft op het bezoek in 737 klopt dat in elk geval met de naam van Gregorius III.
Wat Ludger verder over de werkzaamheden van Bonifatius vertelt is heel weinig. Zijn leerlingen en stichtingen krijgen meer nadruk dan de hervormingen die hij doorvoert in de Frankische kerk. Hij noemt ‘vergaderingen’, synodes, die ten doel hadden het godsdienstig peil van de kerkelijke bedienaren wat meer in Romeinse richting te sturen. Na aanvankelijke instemming van de kant van de wereldlijke overheid, – zie zijn benoeming als aartsbisschop – raakt hij daar echter aan het eind van zijn leven van vervreemd. Zijn laatste tocht in Friesland is enerzijds de bekroning van zijn missionarisleven, anderzijds een anticlimax van zijn bisschopsleven. Maar dat is een moderne gedachte.